Het bijzondere aan het begaafdheidsonderzoek is dat het niet meet wat je hebt geleerd, maar wat je kúnt leren. Het meet op welk vlak je hersenen het meest efficiënt werken, waar dus je talent ligt, of je dat nu al ontwikkeld hebt of niet. Je kunt het onderzoek en de uitkomsten ervan niet bewust beïnvloeden.
Om te illustreren wat de meerwaarde van het begaafdheidsonderzoek is ten opzichte van andere methoden van onderzoek, volgen twee voorbeelden van andere typen onderzoek:
In verschillende beroepskeuzetesten krijg je lange vragenlijsten. Daarin wordt gevraagd of je graag met mensen werkt, of je verantwoordelijkheid wilt dragen, of dat je bijvoorbeeld veel waarde hecht aan je vrijheid. Dergelijke tests zijn geschikt om je wensen in kaart te brengen, maar hebben als nadeel dat je ze sterk kunt sturen. De uitslag is dus afhankelijk van wat jij denkt te willen en te kunnen; het is dus geen objectieve maat van je talent.
In een intelligentieonderzoek, de zogenaamde IQ testen, worden je vaardigheden zoals je je die tot nu toe hebt eigengemaakt, in kaart gebracht. Er wordt gekeken hoe snel je zoveel mogelijk vragen goed beantwoordt over onderwerpen als taal en ruimtelijk inzicht. Je vooropleiding, leeftijd en inzet is hierbij natuurlijk van invloed op de resultaten. Iemand die op zichzelf veel talent heeft maar daar niet veel mee doet kan met een zelfde resultaat uit de test komen als iemand die misschien niet zo getalenteerd is maar wel heel hard werkt. Toch zijn die mensen niet hetzelfde. Met een begaafdheidsonderzoek kun je wél het onderscheid maken tussen aangeleerde kennis, inzet en talent.